Als je van Quito over de Panamericana naar de grens met Colombia rijdt, kom je langs Otavalo dat bij de toeristen vooral bekend is vanwegen de zaterdagmarkt. Het ligt op een hoogte van 2530m en heeft 22.000 inwoners. De toeristen komen niet alleen voor Ecuador’s grootste aanbod aan handnijverheid producten maar vooral ook om de Otavaleños te zien in hun bijzonder mooie en kleurrijke klederdrachten. Het lijkt er op dat zowel de kopers als verkopers op hun “paasbest” naar de zaterdagmarkt gaan. De Otavaleños komen er vooral om hun groenten en fruit in te kopen en bij de vele kraampjes lekker te eten. Er zijn maar weinig toeristen die het wagen om bij die kraampjes aan te schuiven. Bij sommige heb je al genoeg aan de lucht als je er langs loopt.
In Otavalo stonden we op de camping van een Amerikaan, die naast zijn huis een kleine comfortabele camping heeft ingericht. Hij bezit ook een hostel in Otavalo en de camping is voor hem maar bijzaak.
Ook in Otavalo hielden de honden van de campingbaas ons gezelschap bij het plannen van de volgende etappe.
Het logo van Otavalo
Een kleine impressie van de zaterdagmarkt.
In het Nederlands bestaat geloof ik het gezegde “je kan niet breien en praten te gelijk”.
De Otavaleños handwerken altijd! Het doet er niet toe of ze op straat lopen, op de bus staan te wachten of op de markt iets zitten te verkopen.
Deze jonge dame verkoopt hoedjes. Je vraagt je af waarom ze geen hoedje opzet, voor de zon, in plaats van een lap stof op haar hoofd te draperen.
Bij deze twee zusjes kochten we een hangmat, waarna ze het wel leuk vonden om gefotografeerd te worden.
Deze foto van waarschijnlijk opa, oma en kleindochter geeft goed weer hoe de Otavaleños naar de markt gaan. Veel mannen hebben lang haar in een paardenstaart. Een witte hoed en een meestal te korte witte broek. Ze dragen ook allemaal dezelfde eenvoudige slippers. Die van de mannen zijn wit en de vrouwen dragen zwarte. Veel kleine meisjes gaan ook in klederdracht naar de markt. Bij de jongens hebben we dit niet gezien.
Op de weg van Otavalo naar de Colombiaanse grens zagen we een paar keer de Astana wielerploeg die in de bergen aan het trainen waren.
Het eerste dat ons opviel in Colombia waren de bussen. Ze hebben een houten opbouw. Binnen is er geen gangpad waardoor ze voor elke bank een deur hebben moeten maken. Zo kunnen er meer mensen in en verloopt het in- en uitstappen sneller. Bovenop, onder het zeil, worden goederen vervoerd. Maar soms ook mensen.
Net over de grens in Colombia ligt het pelgrimsoord Las Lajas. Hier heeft men van 1916 tot 1949 gebouwd aan de de kerk met de naam: “Santuario de Nuesta Señora de Rosario de las Lajas” De kerk is direct tegen een rots gebouwd waar in 1754, Maria zou zijn verschenen en er een wonder gebeurde. Tijdens een zwaar onweer zag een doofstom meisje het figuur van Maria tegen de rots verschijnen waarna ze weer kon praten.
Een ontelbare hoeveelheid plaketten zijn tegen de rotswand bevestigd, als dank aan Maria, door de mensen die hun wensen in vervulling hebben zien gaan.
De brug naar de kerk ligt 45 meter boven de rivier.
Een mooi landschap maar je komt er maar langzaam vooruit. Voor de eerste etappe van 240km hadden we 7 uur nodig.
We vonden in El Bordo bij een zwembad een mooie overnachtingplaats. Het was er laat in de avond nog 27 graden en dat waren we niet meer gewend. De verklaring was dat we in korte tijd naar bijna 600m waren gedaald.
Een typisch busstation op het platteland (hoewel er is bijna geen plat stukje is) van Colombia.
Na 350km door Colombia bereikte we de stad Popayan. Onderweg hadden we graag nog een paar uitstapjes gemaakt naar een paar meren en thermische baden maar dat hebben we maar gelaten. Op de stand van Colombia op de vakantiebeurs had men ons geadviseerd de eerste 500km, komende uit Ecuador, niet van de hoofdweg (Panamericana) af te wijken. Elke brug werd in het zuiden bewaakt door militairen en er waren veel controleposten, waarvoor wij , gek genoeg, nooit hoefde te stoppen. Later hoorde we ook van Colombianen dat de rebellen (FARC?) nu juist in het zuiden erg actief zijn.
In het algemeen wordt er weinig gebedeld in Colombia maar op de weg naar Popayan waren ze heel actief maar vooral inventief. Bij een slecht stuk in de weg, en die waren er veel, stond dan een man, maar soms ook een vrouw, leunend op een schop met uitgestrekte hand te bedelen. De meeste beschadigde stukken waren “betonhard” dus was heel duidelijk dat ze in werkelijkheid niets deden om de weg te verbeteren.
Popayan, met 250.000 inwoners, wordt ook wel “Ciudad Blanca”, witte stad genoemd. Het behoord tot één van de mooiste steden, van Colombia, met een koloniale architectuur. Laagbouw met witte gevels.
Parque Caldas.
Deze mannen zullen het wel erg druk hebben in de “witte” stad.
Bij de flappetap in Popayan (en dit was niet de enige) stonden lange rijen. Het was 1 maart, dus misschien is het alleen maar op de eerste van de maand als de salarissen net uitbetaald zijn.
Puente de la Custodia over de Rio Molino. De brug is in 1713 gebouwd zodat de priesters de armen in het noorden van de stad zouden kunnen helpen en bekeren. Als je het zo ziet had een plank over het slootje ook voldoende geweest.
Nog een paar mooie straten in het centrum van Popayan.
We blijven ons verbazen over het prijsverschil tussen Ecuador en Colombia. Bijvoorbeeld de dieselbrandstof is 5 keer zo duur in Colombia, drinkwater 2 á 3 keer zo duur en bijna alle wegen zijn tolwegen met een behoorlijk prijskaartje. En dat terwijl er net zoveel mensen in krotten leven en het minimumloon, waarvoor vele moeten werken, maar Euro 200 per maand is. Niemand heeft ons tot nu het grote verschil kunnen verklaren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten